Boerenromantiek in Garnwerd

Een optreden met pianist en zangeres

Goedemiddag allemaal hier in de huiskamer. Wij gaan u het komende half uur veel boerenromantiek voorschotelen. Hier in Garnwerd zijn geen eeuwig zingende bossen, dit dorp heeft een eeuwig stromende rivier en die speelt een belangrijke rol in de sage die u straks zult horen. Het streekverhaal dat ik straks ga voordragen speelt zich af in Garnwerd en het is niet onmogelijk dat het verhaal over de vrouw die geen rust kan vinden lang geleden op een winteravond in deze huiskamer verteld is. 

Maar ik begin met een fragment uit een gedicht. Dat gaat over Garnwerd en het werd in de negentiende eeuw geschreven door Hendrik Vos, een schoenmakersknecht hier uit het dorp: 

Wilt gij graag weten waar ik woon? Goed, ‘k zal ’t U onberispelt zeggen. Geef mij maar de tijd, ‘k zal ’t U uitleggen. Het is een dorp, zeer fraai en schoon. ’t is Gamwerd in het Westerkwartier, twee uur van Groningen gelegen. Aan dijk te zijn, dat is een zegen en strekt daar velen tot plezier. Ons dorp is wel niet extra groot, maar ruim bevolkt met brave lieden, die saam elkander hulpe bieden ja dikwijls redden uit den nood. Ik heb zoo menigmaal bespeurd dat arme menschen door de rijken, ja zelfs ook wel door huns gelijken zijn ondersteund en opgebeurd. D’ inwoners zijn niet hoog van staat, maar middelmatig in hun handel en nederigheid versierd hun wandel, bij hen is hoogvaardij gehaat. Dit stelt hun overal ten toon in huizen, huisraad en in kleeren. Met zulk een volk mag ik verkeeren ‘k Ben blij, dat ik in Garnwerd woon. 

In de Middeleeuwen lagen dit dorp en ook ’t gehucht Klein Garnwerd aan de westkant van het Reitdiep. Die rivier slingerde vanaf de stad Groningen met enorme lussen door de klei (langs Winsum) naar de Waddenzee. 

Maak maar eens een fietstocht aan de oostkant van dit dorp en je ziet nog steeds op veel plaatsen overblijfselen van oude meanders van het Reitdiep. Schippers die toen naar de stad Groningen voeren, legden enorme afstanden af over water en ze kwamen nauwelijks vooruit. 

Er is een verhaal over een zeeman die eeuwen geleden met z’n zeilschip over het Reitdiep naar de Stad Groningen voer. Vroeg in de morgen zag hij de kerktoren van Garnwerd. ‘We zijn zo in Groningen’, dacht hij en hij schonk zich een borrel in’. Twee uur later zag hij de toren van Garnwerd weer, maar nu achter het schip. Hij nam nog maar een flinke slok. Na nog een wijde bocht zag hij de toren van Garnwerd weer vóór de boeg van het schip, maar nu veel verder weg. Hoe kon dat? Hij schonk zich nog maar eens in. Vier uur en talloze borrels later lag de kerk van Garnwerd nu eens aan bakboord dan weer aan stuurboord, maar nog geen mijl dichterbij. 

’n Mooi verhaal dat duidelijk maakt hoe grillig het Reitdiep zich ingeslepen had in het landschap hier bij Garnwerd. 

Toen in het begin van de zeventiende eeuw overal in De Republiek de waterwegen werden verbeterd, maakte men een einde aan het gezigzag op de route van de stad Groningen naar de zee en groef een recht kanaal langs Garnwerd tussen Wetzingerzijl en Schillegeham. Het kanaal sneed dwars door de landerijen. Dat leverde veel problemen op en vooral de boeren van Klein Garnwerd mopperden. Sommigen hadden land aan beide oevers van het nieuwe kanaal en bovendien moesten ze de rivier oversteken om in Garnwerd naar de kerk te gaan. Dat kon, want er kwam een veerbootje en afgesproken werd dat de elf boerengezinnen van Klein Garnwerd niet hoefde te betalen voor de pont. Tot aan het einde van de negentiende eeuw staken mensen, schapen, geiten en kleinere dieren in een boot het Reitdiep over. Paarden en koeien zwommen met een touw om de nek achter het bootje aan. 

In Klein Garnwerd leefde in de tijd dat het kanaal gegraven werd een meisje van een jaar of zeventien. Ze heette Clara en ze was heel erg verliefd op Fiepko, de sterkste en ook de liefste jongen van Garnwerd. Haar ouders zagen niets in de jongen die geen cent te makken had. Dat maakten ze hun dochter telkens weer duidelijk: “Wat denk je wel, straks is die armoedzaaier de baas bij ons! Wat zie je toch in die vent?” 

Clara trok zich niets van haar ouders aan. Bijna alle avonden en ook op zondagen na de kerk zocht ze Fiepko op. Door de week troffen ze elkaar meestal in een schuurtje achter het kerkhof. Zondagsmiddags liepen ze langs het water en bij zomerdag, als het weer goed was, lagen ze graag, onzichtbaar voor de mensen uit het dorp, in de rietlanden. Ze paatten niet veel, keken elkaar diep in de ogen en droomden van alle moois dat komen zou. Rietpluimen bewogen in de wind en boven de weilanden maakten grutto’ s duikvluchten. 

De ouders van Clara zagen wel in dat ze hun dochter niet konden tegenhouden. De vader dreigde: “Ik: onterf je als je verder gaat met die jongen.” De moeder was tactischer: “Wat zullen de buren niet denken”, riep ze en ze haalde af en toe zelfs geschiktere vrijers in huis. Maar Clara keek niet om naar die mannen die moeder voor haar bedacht had. Ze ging door met haar werk in de boerderij.’s Avonds, in de armen van Fiepko, repte ze met geen woord over de problemen die ze thuis had. 

Een frisse lentedag. Donker geklede mensen verlaten met een psalmboek onder hun arm de kerk.. De lucht is helder en schoon. Gewoonlijk weten mensen die de kerk op zondag bezoeken niet hoe gauw ze weer thuis moeten komen, maar nu bleven veel dorpelingen in groepjes opgewonden met elkaar praten. Gisteren hadden voorname heren uit de stad in de kerk de plannen voor het nieuwe diep bekend gemaakt. Over twee weken begon het graafwerk 

en over een paar jaar zou Garnwerd aan het water liggen. De meeste boeren mopperden. De stadjers betaalden goed, dat wel, maar boeren houden niet van vreemden op hun land .. 

De jongeren waren niet zo ontevreden. Er gebeurde weer eens wat in de buurt en bovendien konden Fiepko en andere jonge kerels geld verdienen. Velen hadden zich gisteren ingetekend op het graafwerk. 

En zo groeven die zomer honderden mannen een rechte brede sleuf door de vette, zware klei. Die grond werd met kruiwagens afgevoerd en aan weerszijden van het nieuwe diep ontstonden zo twee hoge dijken. Het land veranderde. Kon Clara vroeger het torentje van Garnwerd nog achter een dubbele rij bomen van een boerderij zien liggen, nu was die boerderij weg en het kerktorentje lag achter een hoge dijk. Het graafwerk vorderde langzaam en dat was maar goed ook want zo konden de bewoners van Klein Garnwerd wennen aan de veranderingen. Nog konden ze het dorp bereiken, maar vraag niet hoe. Vlak bij het dorp klommen ze via een ladder naar beneden in de nieuw gegraven rivierbedding. Op de slappe klei van de bodem waren loopplanken gelegd. Daarover konden ze dan een trap bereiken waarlangs ze omhoog konden. Voor de kinderen was dit geen probleem, maar niet iedereen was even behendig. Op een zondag gleed een dikke boerin op weg naar de kerk uit en belandde in de kleiprut op de bodem van het nieuw diep. 

Clara wist het wel: er zou voor veel haar veranderen. De inwoners van Klein Garnwerd konden wel met een veerbootje naar Garnwerd, maar de vraag was of het haar lukte ’s avonds en op zondag bij Fiepko te zijn. ‘Hij komt de deur niet in’, had haar vader laatst gezegd en ‘Reken er maar op dat je straks een beste omweg moet maken om hem nog te zien.’ Ze had hem onbegrijpend aangekeken.’ Je hoeft niet te denken dat je zonder ons naar de overkant komt. Ytzen neemt je niet mee.’ Ytzen … , Clara had een hekel aan de molenaar van het dorp, een gluiperig type dat zich inlikte bij ieder die belangrijk was. Zo had Ytzen al voordat er een schop in de grond was gegaan met de Heer van Aduard geregeld dat hij in ruil voor het werk als veerman 7 grazen dijk ten zuiden van zijn molen kreeg. Van die man hoefde ze niets te verwachten 

Dit verhaal speelt zich af in een tijd waarin het op het platteland na zonsondergang nog donker was, stikdonker. Geen straatlantaarns geen licht van een verre stad dat weerkaatst tegen de wolken, hoogstens een streepje licht uit een huis. In die duisternis was de maan belangrijk voor wie zich wilde oriënteren. Zulke avonden benutten de beide geliefden. Ook nu lagen ze op wat stro in het schuurtje achter de kerk. Boven hen een brede baan sterrenpoeier. Het bleke maanlicht gaf glans aan het lieve gezichtje van Clara. Fiepko hield haar stevig vast. Hij streelde haar blonde haren die ze kunstig gevlochten achter op haar hoofd had vastgezet. Ze waren 19 jaar. Al meer dan twee jaren ontmoetten ze elkaar, altijd in het geheim. Fiepko keek naar Clara. Ze lachte zo lief, zo innemend en – zoals altijd – een beetje verlegen. Dat vond hij leuk. Dan voelde hij zich sterk. Klemde haar in zijn armen. Nooit zou hij haar loslaten.

In de herfst nadat het water in het nieuwe diep was gelopen en schepen vanaf Groningen een verkorte route naar de zee konden bezeilen, zagen de twee geliefden elkaar alleen maar van een afstand. Even ten zuiden van het dorp spraken ze elkaar. Ieder aan een kant van het water. Zondags, na de kerkdienst ging Clara samen met haar ouders terug naar Klein Garnwerd terwijl Fiepko op de dijk het veerbootje nakeek. Clara deed nog een paar weken lang pogingen haar ouders te vermurwen. Maar toen dezen niet toe gaven besloot ze met Fiepko weg te gaan uit Garnwerd. Fiepko had van een rondtrekkende handelaar gehoord dat ergens in de veenkoloniën een boerderijtje te huur was. Met het geld dat hij overgehouden had van twee jaren graafwerk moesten ze zeker een jaar de huur kunnen betalen. 

Zodat de ouders van Clara op een grauwe zondag na de kerkdienst alleen terug gingen naar de boerderij terwijl Clara en Fiepko al over Wierum liepen. Bovenop de wierde keken ze nog eens naar het rechte kanaal en naar de loodkleurige meanders daarnaast onder de donkere lucht. Het waterige winterzonnetje gaf geen warmte. Het was windstil en koud. Ze liepen stevig door. ‘ s Avonds wilden ze in de stad de nachtboot nemen. 

Jaren verstreken, jaren waarin de beiden ontzettend hard werkten. In de herfst en in de winter werkte Fiepko in het veen. Dat was voor beiden zwaar. Clara deed dan de boerderij alleen. Ze was gewend de beesten te verzorgen en Fiepko verdiende veel omdat hij de in de wind gedroogde turf direct aan de schippers uit de stad verkocht. Diezelfde schippers leverden stront uit de stad af bij de boerderij. Deze mest maakte dat binnen twee jaren de opbrengst van de grond verdubbelde. 

Na vijf jaar hadden ze genoeg geld om de boerderij te kopen. Ze hadden geld genoeg en ook in de liefde hadden ze geen reden tot klagen. Ze waren nog steeds verliefd en er ging geen dag voorbij ofze maakten dat elkaar duidelijk. Toch ontbrak er ook wel wat. Clara miste haar ouders, haar familie en ook de boerderij in Klein Garnwerd. Ze schreef regelmatig brieven. Nooit kreeg ze antwoord. Op een dag vroeg ze zich af of haar ouders nog leefden. Ze werd ziek van heimwee en steeds somberder. Toen die zomer het hooi in de gouw lag en de rogge in de schuur was gebracht, besloot ze haar ouders op te gaan zoeken. 

Ze ging met de trekschuit naar de stad Groningen. Het was druk aan boord, want het was dinsdag, marktdag. In de stad kocht ze cadeautjes, dronk en at een kleinigheid in een kroeg aan de Brede Markt en tegen het eind van de ochtend liep ze de stad uit. Rond het middaguur passeerde ze Wierurn. Overal op het land werkten boeren. Leeuweriken jubelden in de blauwe lucht. Het was een prachtige dag en ze genoot van het weidse land dat ze zoveel jaren had gemist. Halverwege de middag kwam ze in Garnwerd waar ze eerst de ouders van Fiepko bezocht. 

De zon was al bijna onder toen ze het dorp uitliep naar het muldershuis. Ze was nerveus, gespannen. Zou Ytzen haar willen overzetten? En wat zou ze aantreffen aan de overkant van het water?

Ze liep de dijk naar de bel bij de veerboot. Het was akelig stil. Een meeuw vloog in een grote boog naar de zee, maar in het huis reageerde niemand op het geluid van de bel. . Ze trok dus nog een keer aan het touwen wachtte. Na een tijdje kwam een sjofel geklede oude man het muldershuis uit. Hij zag er onverzorgd uit, had zwarte vegen in zijn gezicht en zijn haar hing in pieken langs zijn hoofd. Ze herkende Ytzen nauwelijks. Ook hij leek haar niet te kennen. Hij zei geen woord, stak alleen zijn hand uit en zonder na te denken legde ze een munt in de uitgestoken klauw.

Het was bijna donker toen ze het water overstak. Ze klom op de dijk. Het was vochtig. Waterdamp hing laag bij de grond. Van de boerderij waar ze een kwart eeuw geleden geboren was, zag ze alleen de bovenkant, ’n zwart silhouet, boven de nevel uitkomen. Ze herkende het voorhuis op het hoogste punt van de wierde en daarachter op het aflopende gedeelte de schuur. Vroeger, als het hard waaide, dacht ze dat de schuur van de hoogte afkon glijden. Ze keek naar de vertrouwde plek alsof ze een vreemde was.

Tussen de dijk waarop ze stond en de boerderij ver weg stond daar ineens een vrouw met lange witte haren. Ze schrok. Haar knieën begonnen te trillen en ze kon zich nauwelijks staande houden. Haar handen waren koud. Ze huiverde. De oude vrouw kwam dichterbij. Ze keek haar aan. Was dit het gezicht van haar moeder? Ze schrok. 

‘Moeder, moeder, mijn oud moedertje’, dat is wat ze wou zeggen. Maar ze zei niets al bewogen haar lippen. De oude vrouw draaide zich om en wees naar de boerderij op de hoogte. ‘Moeder, mijn moedertje’. Smekend klonken de woorden. De oude vrouw zei niets en draaide zich nog eens om. Ze wees naar de boerderij in het donkere land. Ze wenkte en liep zonder een woord te zeggen de wierde op. 

Daar stond ze ineens voor een muur. Waar was ze? Wat voor muur was dit? Waar was de oude vrouw? Ze was alleen. Het was donker en kil geworden. Clara merkte niets van de optrekkende kou en veegde het zweet van haar hoofd. Ergens riep een uil. 

Ze wordt rustiger. Ze moet zich dit alles verbeeld hebben. Het moet niet gekker worden. Ze kent de weg hier toch. Dit hier is het klein achterdeel, ze hoort de koeien achter de natte muren schuifelen. Wat maakt ze zich druk? Clara loopt over de natte klinkers (ze moet niet vallen) en bereikt het voorhuis. 

Ze slaat met haar hand op de deur. Eerst voorzichtig, maar dan met steeds steviger slagen. De deur is open. In het huis hoort ze het geluid van iemand die zich voortsleept. Dan is daar weer de vrouw die ze net ontmoette. Wie is het? 

De vrouw zegt niets. Wijst alleen maar. Ze hoort het regelmatige geluid van de klok in de gang. Ze wijst naar de mooie kamer. Zegt niets, vraagt niets. Clara loopt door en vindt haar vader. Hij zit in de leunstoel, als bevroren. Streng kijkt hij voor zich uit met holle ogen. Een flakkerende kaarsvlam verlicht zijn gezicht. Ze wil hem iets vragen en dan ziet ze …. 

Ze draait zich om … Moet zich vasthouden. Ze voelt zich licht in het hoofd, .. gaat de kamer uit en ziet dat de keukendeur open staat. Ook daar brandt een kaars op tafel, zodat ze op de vloer het lichaam van haar moeder ziet liggen. Ze struikelt bijna over de drempel. Dan buigt ze zich over het lichaam. De handen zijn nog warm. 

En dan schreeuwt ze. Ze schreeuwt het uit. Het verdriet van zoveel jaren spoelt over haar heen. Ze verdrinkt erin, kan nauwelijks nog adem halen. De oude vrouw komt de keuken in en vertelt haar dat haar beide ouders een paar minuten geleden kort na elkaar zijn overleden. 

De hele nacht blijft Clara in de boerderij. De volgende ochtend kan ze niet meer spreken. Haar haren zijn net zo wit geworden als die van de oude vrouw. 

Na de begrafenis gaat ze nog een keer terug naar de boerderij in Klein Garnwerd. Ze blijft er een halve dag en laat zich dan door Ytzen naar de overkant roeien. 

Een paardenknecht uit het dorp zag haar op de dijk. Een boer die bij Oostum op het land werkte, had haar langs de kerk zien lopen. Fiepko zag zijn vrouw nooit meer terug. Ze loste op als nevel in de nacht, zonder een spoor achter te laten. 

Af en toe op een herfstavond, wanneer de mist over het land hangt en de ganzen snaterend overvliegen, is er in de buurt van de molen in Garnwerd een jammerend geluid te horen. Het is een akelig geluid, klagend, smekend en ook beangstigend. Een vrouwenstem zeggen sommigen. 

Zo passeerden vorig jaar vroeg op een vroege avond in oktober een viertal Pieterpadwandelaars het dorp. Ze schrokken niet toen ze van de overkant van het Reitdiep het gejammer hoorden. Wel voelden ze zich heel erg bedrukt, ze konden niet meer op hun benen staan en ze hadden alle vier het gevoel of alles wat ze aan ellende en aan verdriet in hun leven hadden meegemaakt los kwam. Die zelfde avond meldden ze zich bij café Harnrningh en ze moeten daar heel wat gedronken hebben voordat ze later die avond weer verder gingen in de richting van de zee,naar Pieterburen. 

Ook verschillende dorpsbewoners hebben de klagende vrouw gehoord, altijd op een herfstavond, altijd als de mist de geluiden dempt en het zicht beperkt. Maar op hen schijnt het gejammer geen invloed te hebben. Misschien omdat zij het verhaal dat al eeuwen in dit dorp verteld wordt, kennen.