Rondom Blauwestad (2010)

Negen juni 2010. Dag van de verkiezingen. In de auto op weg naar Blauwestad luister ik via de radio naar geleerde heren en politiek analisten. Niet lang, want zo langzamerhand ken ik de verhalen over wat goed is voor Nederland. Alsof Nederland een persoon is die zich vooral druk maakt over de hypotheekrenteaftrek. Nederland is helemaal geen persoon, het is een land waar het de afgelopen nacht geregend heeft, zodat de aarde links en rechts van me donker en zwart is waarin het groen een beetje giftig oplicht. Ik heb genoeg van de politieke koffiedikkijkerij en zet de radio af. Bij Winschoten wordt gewerkt aan de toegangsweg naar Blauwestad. Al jaren lang is dit gebied op de schop en wat iedereen ook wil zeggen over dit Oost Groninger project, het heeft veel werk opgeleverd.

Jammer dat een karakteristiek Oldambtster boerderijtje links langs de toegangsweg van Blauwestad enige tijd geleden moest wijken voor een rotonde. Het was zo’n idyllische plekje. Gelukkig is de oude boer in zijn geruite overhemd er nog. Hij schoffelt weliswaar niet meer tussen de rode biet en de plantuien in zijn prachtige, ouderwetse moestuin, maar verplaatst nu grond op het naargeestige terrein rondom zijn spiksplinternieuwe Legolandwoning. Hij is duidelijk de oriëntatie kwijt en ik  begrijp dat: die troosteloze zwarte grond met de bruingele resten van doodgespoten planten, dat bederft het humeur van ieder mens. Zijn oude tractor is er nog. Die staat nu parmantig op de oprit naast dat  bouwpakkethuisje.

Het terras in Blauwestad waar ik rond koffietijd zit, is paradijselijk. De wereld hier is eindelijk op orde, de graafmachines zijn naar een elders verdwenen en het is zo stil dat ik schrik als even verder op iemand zijn boormachine aanzet. In deze warme, broeierige en heiige omgeving domineert het water, het groen en de stilte. Het water is spiegelglad. Een fuut duikt onder waarna het wateroppervlak een klein beetje rimpelt. Nu zijn er ineens drie jonge fuutjes, net badeendjes met hun roestige kopjes. Ze maken zich geen zorgen over mem. Die komt altijd weer boven, weten ze. Riet, gele lissen en andere waterplanten spiegelen in de stille, donkere waterplas voor me. Hun frisse groene kleur is geretoucheerd door de vochtige damp. Er vliegt een watervogel voorbij en boven het land hoor ik een leeuwerik jubelen. Even verderop praten twee mensen met elkaar en dat geluid accentueert de goddelijke stilte die hier alles bepalend is.

Na de koffie fietsen we langs Beerta door armoedeland. De kleine huisjes langs de weg met hun lage daken contrasteren met de riante villa’s waarvan we zo-even vertrokken. Soms is zo’n huisje vervangen door een smakeloze bungalow. Hier woont misschien iemand die een paar centen verdient heeft. Maar waarom staat er een bord in de tuin met aardappels te koop. 

We houden het water links van ons en slingeren door een watersportgebied dat verdomd veel lijkt op het gebied rond het Sneekermeer. Er is een haven met steigers en overal liggen boten in allerlei soorten en maten. Ik knijp mijn ogen dicht, want we rijden door een wolk muggen. Die insecten beginnen vanwege het broeierige weer op stoom te komen. 

Rechts Midwolda. Het dorp ligt hoger dan het land waar we door rijden. De moestuinen lopen op naar de huizen. Sommige grote boerderijen zijn goed onderhouden en hebben allure; andere laten zien wat vergane glorie is. Overheersend zijn ook hier de kleine, lage huisjes. Meestal staan ze in rijen. Triste caelum premit, zei een Romein ooit over de bewoners van de Noord-Europese streken. Die zin is ook van toepassing op de huisjes die ik zie: te lang heeft het kloteweer ze de grond in gedrukt. 

En dan fietsen we zomaar tussen de bomen bij de Ennemaborg. Verrassend. Ik hoor een koekoek. Op een of andere manier past dat geluid bij vocht en warmte. We rijden door een viaduct onder de A7 en komen bij het Winschoterdiep. Eeuwen lang was dit wáter en niet de A7 de belangrijkste weg van Groningen naar Winschoten. Nu is er geen schip te bekennen. Wel een schoonheidssalon. We bereiken de voormalige strokartonfabriek De Toekomstwaar metselaars en timmerlieden aan het werk zijn. Manden met stenen en specie worden permanent langs twee kabels naar de top van de schoorsteen gehesen. Overal lopen mannen met oranje helmen. 

De Toekomst bestond lange tijd uit twee fabrieken. De gebouwen die in 1900 gebouwd werden, zijn jaren geleden gesloopt. De industriële ruïne van een tweede gebouw uit 1908 bleef en wordt nu opgeknapt. Zo kan het gaan. Een vervallen strokartonfabriek wordt na jaren van verwaarlozing een Rijksmonument. De overheden maken meer dan vier miljoen euro vrij om zo’n  Rijksmonument te behouden en een projectontwikkelaar maakt de klus af.

We mogen rond kijken op het fabrieksterrein als we werkschoenen aantrekken en een helm op ons hoofd zetten. De schoorsteen valt het meest op. Hij is in de loop van de jaren van binnenuit opgevreten door zwavelzuur, zodat van onderen een enorme scheur omhoog loopt. Daarin groeien net zoals overal in kieren en spleten van de vervallen muren bramen, grassen en vlierstruiken.

De meeste muren zien er nog deplorabel uit. Ook wel schilderachtig. De bakstenen hebben alle kleuren rood, bruin en zwart. Hier en daar zijn ze groen uitgeslagen en ergens anders weer bedekt met gele korstmos. Van de gietijzeren ramen zijn al lang geleden alle glazen kapot gegooid.  Ik kan zo weer het geluid van brekend glas oproepen. Lang geleden gooide ik met mijn twaalfjarige vriendjes de ruiten van het vervallen stationsgebouw van Eibergen in. Gejuich als een ruitje sneuvelde.

De meeste fabriekshallen staan er nog verwaarloosd bij. Ze bevatten een enorme verzameling buizen, vaten, bakken en silo’s van verroest oud ijzer. Er zijn zelfs nog meterkasten en ook restanten van metertjes om  het percentage CO2 of CO+H2 te meten. In een ruimte met een modderige tegelvloer staan machines met enorme vliegwielen te oxideren. Uit de vloeren groeien vlierstruiken. 

Maar er zijn ook ruimtes waar het dak helemaal of vrijwel helemaal gerestaureerd is. Jongens zitten schrijlings op het dak. De radio schalt. Ze zingen galmend mee en slaan spijkers in het dakhout op het ritme van de muziek. Hier werken veel (jonge) werkloze mensen. Ze leren het vak en hopen in de toekomst een baan te krijgen. Wat een prachtige aanloop naar een beroep. We spreken met Geert Keizer. Hij is metselaar, maar hier is hij voor alles en allen een vriendelijke opzichter. Hij vertelt ons over dit werk-leerproject. Hij geniet van zijn werk met deze jongeren aan de verwaarloosde strokartonfabriek. Het is het project van zijn leven. Ook in zijn vrije tijd is hij hier niet weg te slaan. Leuk!

We passeren Heiligerlee. Een brug en een slijterij zijn genoemd naar Graaf Adolf die hier bleef in de slag.  Ook in Heiligerlee zie ik weer bouwkundige rariteiten die ik – behalve dan in België – nergens anders in de wereld aantref. Oost Groningen is een prairie, woest land met verrassende details. Nergens in Nederland zijn bijvoorbeeld zoveel kapperszaken te vinden. Hier zie ik ze overal, soms zo maar tussen een paar tarwevelden in the middle of nowhere.

We rijden door een buurtschap met de veelzeggende naam Tranendal, passeren een pekelwinningsgebied, missen een fietspad en komen in een landschap dat ik had willen overslaan waarna we in Winschoten een broodje gaan eten.